Hoe hoog mag de lat?

In het Leids Universitair Weekblad Mare van 5 oktober 2006 stond een kort interview met Dirk van Delft, directeur van Museum Boerhave, over het aanbieden van informatie op niveau. Van Delft stelt dat de helft van de mensen slimmer is dan het gemiddelde. Voor deze mensen mag de lat dus hoger met her risico dat niet iedereen alles wat in het museum wordt aangeboden begrijpt. Volgens Van Delft hoeft dit geen probleem te zijn: “Niet iedereen hoeft altijd alles te begrijpen, als je varieert kun je mensen die wat meer aan kunnen en willen ook wat bieden.”

Iedereen moet zich thuis voelen in onze musea. Wat moet het niveau zijn van de informatie die we aanbieden om dit te bereiken? Moeten musea zich richten op de massa, of mogen zij als vanouds een grotere nadruk leggen op de hoger opgeleide doelgroep? Wanneer we de ICOM-definitie van het museum erbij pakken, lezen we dat een museum toegankelijk moet zijn voor het publiek. Maar betekent dit ook dat alle teksten, publicaties en educatieve programma’s voor iedereen te begrijpen moeten zijn? Is het antwoord op deze vraag ja dan betekent dit dat we een grote groep hoger opgeleide bezoekers slechts authentieke voorwerpen te bieden hebben, zonder dat de begeleidende informatie hen veel nieuws zou vertellen.

In dezelfde ICOM definitie staat echter ook het volgende: informeren voor doeleinden van studie, educatie en genoegen. Dit wil zeggen dat musea informatie op alle niveaus zouden moeten bieden, zodat voor iedereen studie en educatie tot de opties behoren. In de praktijk is het niet altijd makkelijk om ‘voor elk wat wils’ te bieden: voor de zogenoemde leken een goed begrijpbare tekst met uitleg; maar ook verdiepende teksten voor de ‘specialist’.

Het is verleidelijk om in deze context ‘diepgaande’ teksten te zien als een teken dat een tentoonstelling ‘moeilijk’ is en dus niet voor iedereen toegankelijk, zoals de overheid van ons verlangt. En bovendien, het draait toch ook om de bezoekersaantallen… Om meer mensen binnen te krijgen moeten we laagdrempelig zijn. Simpele tentoonstellingen, ‘hoge’ maar ook zeker ‘lage’ cultuur, blockbusters, grote namen en beroemde kunstwerken; het zijn allemaal wapens in de strijd om de gunst van de bezoeker.

Moet alles dan maar makkelijk zijn en snel te begrijpen? Ligt de toekomst van het museum in het vermaak, en is de lering slechts ballast? Eén van de redenen waarom we naar het museum gaan is uiteraard om mooie dingen te zien, maar ook om iets te leren of juist een ander inzicht op te doen. De informatie die musea aanbieden, zou op verschillende niveaus gebracht moeten worden. Maar musea zouden ook kunnen denken aan het aanbieden van verschillende contexten, diverse standpunten en verschillende overdrachtsmiddelen. Wanneer we Van Delft’s standpunten breder trekken: niet alles hoeft voor iedereen te zijn!