MuseumNext, Innovatie en kleine musea

Van 19 t/m 21 april 2015 vond in Genève MuseumNext plaats. Met 600 deelnemers, een goedgevulde randprogrammering en voor elke sessie keuze uit vier thema’s was de Europese conferentie over musea en digitale innovatie opnieuw groter dan voorgaande jaren. Nederland was goed vertegenwoordigd, met onder andere delegaties van het Universiteitsmuseum, Amsterdam Museum en Naturalis. Er zijn inmiddels al verschillende terugblikken verschenen, zoals die van Mar Dixon, Fabrique en CogApp waar met name de keynote sprekers worden geroemd. Ik heb dit jaar bewust de meeste ‘grote’ sprekers gemist en me gericht op de kleinere sessies en workshops in de hoop daar nieuwe verhalen te horen. Een aantal belangrijke sprekers had ik al eerder gezien en veel van hen delen hun ervaringen ook gul online, zoals Seb Chan (Director of Digital & Emerging Media van het Cooper Hewit Museum), Shelley Bernstein (Vice Director of Digital Engagement & Technology bij het Brooklyn Museum) en MuseumHack. Die laatste kon ik overigens prompt nog geen maand later bij de eerste Kennisdag van de Museumvereniging alsnog ontmoeten.

Tijdens MuseumNext was ik op zoek naar inspiratie voor kleine musea. Musea zonder grote budgetten, digitale teams of gulle sponsoren. Hoe geven zij hun toekomst vorm? Waar experimenteren en innoveren zij? Op welke manier zijn ze op zoek naar een diepere relatie met hun publiek?

 

Technologie is overschat

In 2009 had ik het voorrecht bij de allereerste MuseumNext aanwezig te zijn. Grootste reden om toen de reis naar Newcastle te maken was het feit dat Nina Simon het evenement samen met Jim Richards zou leiden. Die eerste MuseumNext was geen conferentie, maar een anderhalve dag durende workshop. Een klein aantal musea was gevraagd om aan de overige aanwezigen een bestaand probleem te presenteren, zoals “We hebben een gekke deelcollectie waar we ‘iets’ mee willen, maar we weten niet wat.” Tijdens de workshops werkten we in teams samen met deze musea naar een oplossing toe. Ik vind het nog steeds een ontzettend sterk concept waar vanuit de identiteit van het museum en een relevant probleem werd gepraat en geëxperimenteerd. Het ging niet om de technologie. Die was slechts in sommige gevallen een gereedschap. Een simpele website of social media account kon bijvoorbeeld online participatie mogelijk maken, maar was geen doel op zich.

Bij veel conferenties bestaat het gros van de sprekers uit museummedewerkers of freelancers die hun, altijd succesvolle, museumprojecten presenteren. Bij dit soort presentaties wordt de vraag waarom het project nu juist voor dit museum zo goed werkte zelden beantwoord. Ook voor reflectie op het ontwikkelproces en de identiteit van het museum is vaak geen tijd. Het gevaar van dit soort presentaties is dat toeschouwers weggaan met het idee: “Ik wil ook een app/iPad tour/iets crowdsourcen” in plaats dat ze inspiratie opdoen om ook binnen hun eigen organisatie vanuit interessante vragen of uitdagingen op zoek te gaan naar oplossingen en mogelijkheden. En dat laatste is voor kleine musea juist van belang. Ze zullen nooit de middelen hebben waar grote instellingen over beschikken, maar ze kunnen flexibeler, experimenteler en vaak ook creatiever zijn. Wat dat betreft zouden kleine musea bij uitstek geschikt moeten zijn om (digitale) innovatie te omarmen.

 

Wat is innovatie?

Het deed dan ook deugd om dit jaar veel MuseumNext sprekers te horen zeggen: “Begin niet bij de technologie, maar begin bij wie je bent en wat je wilt bereiken.” Wat is je probleem, je doel of je ambitie? Misschien kan technologie helpen, maar begin geen digitaal project simpelweg omdat er spannende gadgets mee gemoeid zijn. Om echt succesvol te zijn, moeten digitale projecten goed geïntegreerd en duurzaam zijn. Dat is natuurlijk makkelijker gezegd dan gedaan, zeker gezien de huidige subsidiestructuur.

Maar wat betekent digitale innovatie eigenlijk? Vaak wordt het geïnterpreteerd als iets met nieuwe digitale toepassingen. Wat gebeurt er als we het een andere betekenis geven, namelijk iets nieuws met digitale toepassingen. Leg niet de nadruk op het digitale, leg de nadruk op je innovatieve denken, je creativiteit, het ontwikkelen van de vaardigheden van je organisatie, het midden in de constant veranderende samenleving staan. Innovatie kan op zoveel manieren uitgelegd worden. Als je een project opzet dat direct in relatie staat met de vragen die je organisatie probeert te beantwoorden, met de uitdagingen of mogelijkheden die je voor je ziet, dan kun je niet alleen een overtuigender subsidieaanvraag schrijven, er zal ook meer intern draagvlak voor je project zijn. Daarnaast creëer je de mogelijkheid voor je organisatie om nieuwe vaardigheden en denkwijzen te ontwikkelen door ze uit te proberen. Wat gebeurt er als je niet de kwaliteit van dat ene eindproduct (de app, website of digitale tour), maar het verbeteren van de kwaliteit van de organisatie als geheel als toetssteen neemt? Is daar ruimte voor in het Nederlandse subsidielandschap?

 

Iedereen een afwasteil

Ik moet vaak denken aan het verhaal dat een oud-collega me eens vertelde. Ze woonde een tijdje in Rusland toen het IJzeren Gordijn er nog hing. Ze omschreef de absurde situatie waarin zij eens verkeerde toen ze uren in de rij stond om drie afwasteiltjes te kopen. Ze had thuis al een afwasteil en had helemaal geen behoefte aan een tweede, laat staan een derde en een vierde. De kans dat haar huidige afwasteil ineens stuk zou gaan, was ook miniem. Maar ja, er waren nu eenmaal afwasteilen te koop en Joost mocht weten wanneer dat weer het geval zou zijn. Daarom stond iedereen in de rij. Of ze die teil nu nodig hadden of niet.

Voor ditzelfde dilemma zien veel musea zich geplaatst. Is er een ‘potje’ voor een bepaald project, dan zou je toch gek zijn om dat geld aan je neus voorbij te laten gaan? De verleiding is dus groot om een project te verzinnen, een project dat vaak weinig duurzaam is en ook niet bovenaan de prioriteitenlijst staat (of zou moeten staan). Maar ja, er zijn nu eenmaal afwasteiltjes te koop. Sommige musea zijn wat gehaaider. Ze hebben bij wijze van spreken geen afwasteil nodig, maar wel een nieuwe lampenkap. En met een beetje creativiteit kan van die teil wel een kap worden gemaakt. Het museum voelt zich spekkoper. Maar wat gebeurt er als we kijken naar de bezoekers van dit museum? Die vragen zich waarschijnlijk af waarom het museum zo’n onhandige, lelijke lampenkap heeft. Eentje die er verdacht veel uitziet als een afwasteil. Dit soort ‘net niet’ projecten kunnen een grote negatieve impact hebben op de bezoekerservaring. En die bezoekers, daar doen we het nu juist voor, toch? Des te meer reden om alleen die projecten aan te pakken die de kern van je museumwezen raken.

Heb ik alle antwoorden dan? Nee, maar ik wel een hoop vragen. Wat kunnen musea doen om dichter bij hun eigen identiteit te blijven? Hoe kunnen ze het begrip innovatie inzetten om als organisatie te groeien, vernieuwen en ruimte voor experiment te creëren? En hoe kunnen we ervoor zorgen dat we niet allemaal met hetzelfde afwasteiltje op de proppen komen, maar juist onze eigenheid leren benutten en centraal stellen? Ik hoop dat we samen, als museumwereld deze vragen kunnen gaan beantwoorden. Wat vind jij?